Skip to content

Recurve boog

Soorten

Vroeger werden de bogen uit hout gemaakt. Deze waren nauwkeurig op korte afstand maar hadden een klein vermogen. Ze waren zeer kwetsbaar en weinig bestand tegen regelmatig en langdurig gebruik. Ze boden weinig weerstand tegen de wisselende weersomstandigheden en temperatuurschommelingen.

In de laatste 30 jaar is de boog-bouwtechniek er sterk op vooruit gegaan. In het begin schoot men met de longbow, gemaakt uit taxushout. Na de 2de Wereldoorlog kwam de Zweedse stalen boog op de markt. Hij bestond uit 2 delen. Deze boog had het nadeel nogal stug te zijn bij het spannen en het uittrekken.

Geleidelijk is men andere materialen gaan gebruiken zoals hoorn, metalen… De opkomst van glasvezel, polyester en epoxyharsen heeft een zeer grote omwenteling in de fabricage veroorzaakt.

De glasvezelbogen zijn goedkoop en hebben een groot vermogen. Tevens zijn ze bestand tegen alle weersomstandigheden. Ze hebben één nadeel: bij het loslaten van het koord ontstaat een grote vibratie die de vlucht van de pijl nadelig kan beïnvloeden.

Door langdurig onderzoek is men erin geslaagd de voordelen van de houten en de glasfiberboog te combineren door de uitvinding van de compositieboog. Hier wordt een laminaat van hout, peesvezel en hoorn gebruikt. Nu bestaat hij uit een laminaat van edelhout en glasvezel gedrenkt in diverse harssoorten.

Dit type

  • Is accuraat.
  • Heeft een hoog vermogen.
  • Is bestand tegen langdurig gebruik en extreme weersomstandigheden.

De handgreep werd een kolfvormige greep en het centrum van de boog werd veranderd zodat de schutter niet meer tegen de boog aankeek maar door een daartoe uitgespaard gedeelte. Het tweede groot voordeel is dat de pijl meer in het centrum van de boog ligt. Door het gebruik van dit type boog zijn de scores opvallend gestegen.

Ook naar de vorm kan men verschillende soorten onderscheiden.

  • Rechte boog: recht middenstuk en rechte werparmen.
  • Reflex boog: middenstuk en/of werparmen gebogen van de koord weg.
  • Deflex boog: middenstuk en/of werparmen gebogen naar de koord toe.
  • Duoflex boog: combinatie van reflex en deflex boog.

De recente ontwikkeling bracht de demonteerbare boog op de markt: de werparmen kunnen vervangen worden en de boog kan gemakkelijk vervoerd worden.

Een totaal ander type boog is de compoundboog.
Door gebruik te maken van katrollen levert de boog meer werpkracht. Het aantrekken van de boog gaat in het begin erg soepel, in het midden wordt het stug en op het einde gaat het weer erg soepel, zodat je kan richten zonder veel spanning te trotseren.

Beschrijving van de onderdelen van de boog

De werparmen

Aan het uiteinde bevindt zich de tip met een gleuf om de lus van het koord in te leggen. Net onder de tip is de recurve (vandaar de naam recurve-boog). Dit is een teruggebogen gedeelte om nog meer werpkracht aan de boog te geven. De werpkracht is afhankelijk van de lengte van de werparmen, de breedte en de dikte.

De treklengte is afhankelijk van de armlengte en de houding van de schutter. De treklengte bepaalt hoeveel kracht van de boog wordt gebruikt. Die lengte wordt bepaald bij uitgetrokken boog en bepaalt de booglengte.
De treklengte wordt uitgedrukt in duim of inches, (1 duim = 2,54 cm) en wordt gemeten bij uitgetrokken boog ter hoogte van het rustpunt. Het is de afstand van het keeppunt tot aan de voorkant van de boog.

Bij een treklengte van:

  • 24″ hoort een booglengte van 60 tot 64″
  • 25-26″ hoort een booglengte van 65 tot 66″
  • 27-28″ hoort een booglengte van 67 tot 68″
  • 29″ en + hoort een booglengte van 69 tot 70″

De gepaste booglengte wordt in hoofdzaak bepaald door de koordhoek.

Het is de hoek gevormd door het koord in het keeppunt wanneer het koord tot op de individuele treklengte is aangetrokken.

Ideaal is een hoek tussen 125° en 135°.

Ook het trekgewicht is een belangrijke eigenschap van de boog. Het wordt uitgedrukt in pond (pound) en getekend door een hekje (#) en wordt gemeten op een treklengte van 28″ voor bogen tot 68″ lang en 30″ voor bogen van 70″ lang. In het algemeen worden volgende trekgewichten voorzien:

  • Jongeren 15-25 #
  • Vrouwen 25-35 #
  • Mannen 30-45 #

(1 # (lbs.) = 453 gr)

Als vuistregel wordt aangenomen dat per verschil van 1″ t.o.v. 28″ +/- 2 # moet bijgeteld of afgetrokken worden. Iemand met een treklengte van 29″ met een boog van 32 # heeft dus een werkelijke trekkracht van 34 #.

Het middenstuk

Dit is het statisch onderdeel van de boog. Ook dit middenstuk bestaat uit verschillende onderdelen.

Het venster

Al naar gelang de plaatsing van het venster spreekt men van een rechtse of een linkse boog. Een linkse boog wordt gebruikt door mensen met een dominerend linkse oog en een rechtse boog door mensen met een dominerend rechtse oog. De test wordt in de uiteenzetting besproken.

Het venster heeft het voordeel dat:

  • Het doel duidelijker wordt waargenomen.
  • De pijlsteun centrisch kan opgesteld worden.
  • Het gebruik van het vizier vereenvoudigd wordt.

 

De handgreep

Dit is een kolfvormige uitsparing in het middenstuk, zodat ze aangepast is aan de anatomie van de hand.

Het vizier

Dit is het statisch onderdeel van de boog. Ook dit middenstuk bestaat uit verschillende onderdelen.

Daarom plaatsen we een vizier op de boog. Als we op korte afstand schieten (ongeveer 25 m) dan zien we dat de afstand tussen de vizierkorrel en de pijl ongeveer gelijk is aan de afstand kin – oog. Willen we dus verder schieten, dan zal het vizier moeten naar beneden gebracht worden omdat we hoger moeten mikken. De boogarm komt dus hoger.
Als je bv. te laag schiet, wat moet je dan doen met je vizier?
Nu kunt u zich ook voorstellen dat een krachtigere boog een kleinere parabool heeft en dat de snelheid groter is.

Een vizier bestaat uit:

  • Een viziersteun.
  • Een vizierlineaal.
  • Een schuif met korrel of een ander mikmiddel.
    Die schuif moet zowel horizontaal als verticaal verplaatsbaar zijn op de liniaal.
  • Een vizierkap.

Als we een vizier van een boog vergelijken met dat van een geweer, moeten we opmerken dat een boogvizier slechts 1 mikpunt heeft. Het tweede mikpunt is het ankerpunt onder de kin.

Het koord

Het koord wordt aan een grote trekkracht onderworpen. Bij het lossen van de pijl kan deze kracht oplopen tot 5 maal de kracht van de boog. Ze moet dus een grote trekweerstand hebben en een minimale rek vertonen. Meestal gebruikt men als grondstof Dacron, Kevlar, Fast Flight of Dyneema.
Het aantal draden wordt bepaald in functie van:

  • De kwaliteit van de grondstof.
    vb.: Kevlar van 18 draden = Dacron van 10 of 12 draden
  • De kracht van de boog: hoe zwaarder de trekkracht van de boog hoe meer draden. Vb: Een Dacron koord van 10 draden is goed voor een boog van 30 tot 35 # en een koord van 14 draden dient voor een boog van 40 à 45 #.

Het aantal draden bepaalt het gewicht van het koord. Een zwaar koord:

  • Is traag.
  • Gaat ver doorslaan.
  • Draagt weinig energie over.

Om het koord aan de inkepingen van de boog te bevestigen is het van lussen voorzien. Die lussen zijn voorzien van wikkelingen met speciale draad om slijtage te voorkomen. De middelste wikkeling (trensing) dient om het midden van het koord te beschermen tegen slijtage door:

  • Het kepen van de pijl.
  • Het haken van de vingers.
  • Het slaan tegen de armbeschermer.

Het keeppunt bevindt zich op ongeveer 4 mm boven de haakse lijn neergelaten van op het rustpunt van de pijlsteun. Op dit punt moet de pijl telkens worden geplaatst. Om dit te markeren wordt het koord erboven en/of eronder belegd met draad, metaal of plastic.

De koordlengte is het volgende belangrijk element.
Praktisch moet een koord +/- 3″ (1″ = 2,54 cm) korter zijn dan de lengte van de boog waarvoor ze geschikt is.

De koordlengte bepaalt de spanhoogte. Dit is de afstand tussen het koord en het diepste punt van de greep. De spanhoogte bepaalt op welke plaats (tijdens de vlucht) de pijl het koord zal verlaten. De spanhoogte kan aangepast worden door het koord minder of meer te torsen (echter niet meer dan 10 torsies opdraaien).

De balans

Om de gevolgen van de asymmetrische plaatsing van de greep en de pijlsteun op te vangen hebben de constructeurs de bovenste werparm van de boog een andere weerstand gegeven dan de onderste. Dit verschil noemt men de balans. De bovenmaat moet tussen 1/16 en 3/16″ groter zijn dan de ondermaat.

Stabilisatie

De laatste jaren is er een enorme opleving te zien in het gebruik van stabilisatoren. Echter is het zo dat het zinloos is dat een beginnende schutter van deze snufjes gebruik maakt. De aspirant-schutter moet eerst een eigen schietstijl ontwikkelen. Verder is het eveneens zinloos om stabilisatie te gebruiken wanneer je de boog onwrikbaar vasthoudt bij het lossen. Het eigenlijke doel van de stabilisatie is de vrijgekomen kracht van de werparmen na het schot, die zich voortzetten op het middenstuk te reduceren en zo betere pijlgroepering te bekomen. Het aantal en de hoeveelheid is afhankelijk van het type boog en van de schietstijl.
Lange stangen geven een gunstige stabiliteit maar bij wedstrijden buiten zijn ze zeer windgevoelig.

Ze worden gebruikt om 3 effecten te verminderen die tijdens het schieten optreden:

  • Het in trilling raken van de boog tijdens het richten.
  • De terugstoot en vibratie na het lossen.
  • Het ontstaan van een torsiebeweging in een boog.

Volgens topschutters is het zo dat de boog recht naar voren moet springen omdat bij deze gewichtsverdeling de beste scores zijn behaald.
Het is ook nodig om zoveel mogelijk het roterende effect dat bij het lossen ontstaat te beperken. Ook dit is enkel te bekomen door de juiste stabilisatorplaatsing.